Jürgen Pieters. Literatuur: medicijn of vergif?

Het jongste decennium is er heel wat geschreven over al het goeds dat boeken in ons leven kunnen brengen. Dezelfde beelden en ideeën komen in talrijke beschouwingen over het onderwerp terug. We halen een bijzondere vorm van vriendschap uit boeken (Petrarca schreef het zeven eeuwen geleden al). Boeken helpen ons bij het nemen van lastige beslissingen. Ze dragen zorg voor ons zielenheil tijdens de momenten waarop we ons niet goed voelen. Ze brengen troost wanneer we iemand verliezen.

De voorbije jaren heb ik tientallen boeken doorgenomen van auteurs die getuigden over de troostende impact die de literatuur op welbepaalde crisismomenten in hun leven had. In twee recente publicaties heb ik die troost van de literatuur uitvoerig besproken. Zowel in Literature and Consolation. Fictions of Comfort (Edinburgh University Press, 2021) als in Een boekje troost (Borgerhoff & Lamberigts, 2021) ging ik in op verschillende van de boeken waarnaar ik zonet verwees. Sinds de publicatie van mijn boeken vond ik twee bijkomende titels die ik indertijd moet hebben gemist: Nina Sankovitch’ Tolstoy and the Purple Reading Chair (Harper Collins, 2011) en Jill Bialosky’s Poetry Saved My Life (Simon & Schuster, 2017).

Het duurt niet lang voor ook in deze boeken de troostende werking van literaire teksten aan de orde wordt gesteld. In het eerste geval gaat die troost uit van romans, in het tweede van gedichten. Bialosky vermeldt de troost van de poëzie in het korte voorwoord van haar boek al meteen twee keer: ‘De poëzie heeft me meer steun, betekenis, geluk en troost gebracht dan ik had kunnen hopen in dit leven’, schrijft ze eerst nog in algemene zin. Een halve pagina verder voegt ze daaraan toe: ‘Zodra ik het bestaan van gedichten ontdekte, waren ze een bron van troost voor mij.’ Ook Sankovitch heeft het over de troostende effecten van de lectuur. Na de dood van haar zus nam ze zich voor om een jaar lang elke dag één boek te lezen: ‘Ik had het zo hard nodig’, schrijft ze, ‘die troost van het lezen en het kunnen vooruitkijken naar het plezier van me met een boek in mijn paarse leeszetel te nestelen – en dat ‘werken’ te kunnen noemen.’

Ik rondde mijn beide boeken over de troost van de literatuur af in de loop van 2020, het eerste van onze (voorlopig?) twee Covid-jaren. Maar al snel merkte ik dat het onderwerp me niet losliet. Anderen waren blijkbaar ook in de greep van de troost. Niet alleen verschenen er de voorbije jaren een paar nieuwe boeken over het onderwerp – Michael Ignatieffs On Consolation. Finding Solace in Dark Times (Henry Holt & Company, 2021), Hannah Engelmeiers Trost. Vier Übungen (Matthes & Seitz, 2021) en Christophe André’s Consolations. Celles que l’on reçoit et celles que l’on donne (L’Iconoclaste, 2022) – ook de heilzame werking van literatuur bleef hoog op de agenda staan, met dank aan de toegenomen leestijd in lockdown-land. Boekhandels werden plekken waar men essentiële welzijnsproducten bleek te verkopen, leesgroepen vonden elkaar ook moeiteloos online en schrijvers schreven duchtig over hoe het lezen van Camus (De pest, vanzelfsprekend!) ons door de gezondheidscrisis kon leiden.

De boost die de boekenzorg de voorbije jaren kreeg, is maar ten dele op het conto van Covid te schrijven. Ook voordien was het fenomeen al in opmars, in twee varianten zelfs. Het officiële woord voor wat ik hier ‘boekenzorg’ noem is ‘bibliotherapie’. Enerzijds slaat die term binnen de (psycho)medische wetenschappen op de wetenschappelijk gestuurde zorgpraktijk waarbij zorgbehoevenden via het lezen van boeken aan het herstel van hun welzijn werken. Er lopen internationaal heel wat onderzoeksprojecten waarin wordt nagegaan wat de helende rol kan zijn van het lezen of voorgelezen krijgen van literaire teksten in verschillende zorgcontexten: voor patiënten in ziekenhuizen bijvoorbeeld, maar ook in rust- en verzorgingstehuizen (ook voor bewoners met verschillende gradaties van dementie), in psychiatrische instellingen, zelfs in gevangenissen. Dat onderzoek gaat na wat die werking precies inhoudt, bij welke ziektebeelden welke effecten het meest van belang zijn (verlichting van pijn, herstel van hormonale balansen, algemene gemoedsrust van de lezende patiënt) en welke rol zorgverleners kunnen spelen in de praktijk van de boekenzorg (medelezer, luisterend oor, voorschrijver).

Anderzijds wordt het woord ‘bibliotherapie’ ook in een meer informele, ‘niet-echt-medische’ zin van het woord gebruikt, voor het soort boeken waarvan Ella Berthoud en Susan Elderkins The Novel Cure wellicht het bekendste voorbeeld is (Canongate, 2013). Dat boek werd naar het Nederlands vertaald als De boekenapotheek (Podium, 2013). In hun alfabetisch georganiseerde naslagwerk formuleren Berthoud en Elderkin aantrekkelijk geformuleerde leesadviezen waarbij romans voor specifieke aandoeningen worden ‘voorgeschreven’, zoals een medicijn. In de Nederlandse vertaling loopt het boek van ‘aandacht zoeken’ tot ‘zwerfdrift’. Een paar voorbeelden: wie teveel drinkt, moet volgens deze twee boekendokters Under the Volcano van Malcolm Lowry lezen. Wie depressief is, krijgt De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van Kundera voorgeschreven. En wie niet over de dood van een geliefde raakt, kan zijn of haar profijt doen met John Bergers Here is where we meet.

The Novel Cure werd al vóór Covid een wereldwijs succes: naast de Nederlandse verschenen er ook Italiaanse, Franse, Spaanse, Chinese en Turkse versies van het boek. Er zijn intussen vergelijkbare werken waarin romans worden voorgeschreven. In 2019, bijvoorbeeld, verscheen bij Hachette van Tatiana Lené en Héloise Goy Bibliothérapie. 500 livres qui réenchantent la vie. Wie het Duits machtig is, kon al langer leesmedicijnen vinden in Rainer Moritz’ Die Überlebensbibliothek (Piper, 2006). Dat de bibliotherapie ook met gedichten kan werken, bewijzen de intussen drie volumes van William Sieghearts The Poetry Pharmacy (Penguin, 2017-2019).   

Het aanzienlijke succes van de bibliotherapie kan dan al ten dele verklaarbaar zijn, het mag ons de ogen niet doen sluiten voor een belangrijk punt dat de Amerikaanse literatuurwetenschapster en boekhistorica Leah Price maakt in het vierde hoofdstuk van haar recent verschenen What We Talk About When We Talk About Books (Basic Books, 2019). ‘Prescribed Reading’ is de titel van dat hoofdstuk: het gaat in wezen over hedendaagse vormen en praktijken van bibliotherapie, die Price tegen de achtergrond van een lange literatuurgeschiedenis plaatst. Alle hedendaagse lofzangen op het heilzame lezen tot spijt, betoogt Price, lange tijd gingen we ervan uit dat het lezen van romans juist niet goed was voor een mens. Boeken waren allesbehalve een medicijn; in vele gevallen waren ze zelfs puur vergif, zoals de vele negatieve verwijzingen naar het lot van de titelhelden van Cervantes’ Don Quijote en Flauberts Madame Bovary moesten bewijzen. Dokters en journalisten gaven het aan, zegt Price: van het lezen van boeken kon je duizelig worden, jicht oplopen of een indigestie krijgen. Lezen was ook slecht voor je ogen. Maar vooral: je liep het gevaar dat je verbeelding een loopje met je werkelijkheid nam. ‘Tot een heel eind in de negentiende eeuw’, schrijft Price, ‘gingen experten er meer van uit dat je gek werd van het lezen dan dat je ervan genas.’

De vele uitspraken die Price citeert, gaan in wezen terug op de pagina’s in De Republiek waarin Plato probeert duidelijk te maken wat volgens Socrates het probleem was met literatuur: ze levert geen echte kennis op, ze zorgt ervoor dat we met onze gevoelens gaan denken in plaats van met ons verstand. Maar vooral: de literatuur zorgt ervoor dat we ons denken in de handen leggen van anderen (of dat nu de personages uit een boek zijn dan wel de auteur die ze heeft verzonnen) terwijl die anderen volgens Socrates ook geen echte kennis van zaken hebben.

De boekendokters van de vroege eenentwintigste eeuw gaan regelrecht tegen Plato in. Beter gezegd: ze volgen zijn redeneringen, maar trekken er de omgekeerde conclusie uit. Ja, gedichten doen ons twijfelen aan het bestaan van eenduidige waarheden. Inderdaad, romans spelen in op de emotionele huishouding van de lezer. Zeer zeker, literaire teksten nodigen ons uit om onszelf niet te zijn en de werkelijkheid door de ogen van iemand anders te bekijken. Maar terwijl Socrates dat allemaal redenen vindt om de literatuur uit ons bestaan te bannen, gaan bibliotherapeuten er vandaag van uit dat dat bestaan zoveel beter kan worden wanneer we het juiste boek in handen krijgen of op onze e-reader downloaden.

Ik keer terug naar de vraag uit de titel van mijn stuk: moeten we literaire teksten zien als vergif of als medicijn? In het Grieks van Plato werd voor beide begrippen hetzelfde woord gebruikt: farmakon. Wat dat zegt over het farmacie-wezen in de Griekse Oudheid weet ik niet. Maar in een tijd waarin men vergif als medicijn gebruikt (zie onder: chemotherapie) lijkt het me zinloos de vraag in deze binaire termen te blijven stellen. Een boek dat de ene lezer zal helpen bij het rouwen, kan bij een andere lezer even goed een averechts effect hebben. Bijwerkingen noemt men zoiets in de echte medicijnkunde. Lezers moeten vooral voor zichzelf uitmaken welke boeken hen goed doen, met of zonder voorschrift door een bibliotherapeut.

Het recente succes van de bibliotherapie heeft natuurlijk ook een economisch kantje. Leah Price geeft het ook aan: uitgevers gaan maar wat graag mee in de rage. Boeken met leesadvies of -voorschriften zetten lezers niet alleen aan tot lezen, maar ook tot kopen. Er blijkt niet alleen een aanzienlijk en trouw publiek te bestaan voor dit soort werken, de boekenwereld denkt bovendien goed na over creatieve manieren om dat publiek groter te maken. Op The Novel Cure volgde drie jaar later The Story Cure (Canongate, 2016), leesvoorschriften voor kinderen; deel één van The Poetry Pharmacy werd al snel aangevuld met deel twee en deel drie. Mag ik in het licht van de reserves van Leah Price misschien nog een ideetje in de groep gooien? Waarom zou een uitgever geen boek maken waarin wordt aangegeven welke boeken je in bepaalde omstandigheden zeker niet moet lezen. Als je problemen hebt met slapeloosheid, lees dan zeker niet 1Q84 van Murakami (bijna 1.000 bladzijen en je zal het niet opzij kunnen leggen als je er eenmaal in bent begonnen). Als je af wil van je vernietigende zelftwijfel, lees dan zeker niet The Adventures of Augie March (de levenslust en assertiviteit van het hoofdpersonage kunnen je negatieve zelfbeeld enkel groter maken). Als je de dingen wat minder zwart wil zien, laat het werk van J.M. Coetzee dan zeker links liggen (geen verdere uitleg nodig).  Als de geschiedenis van de letterkunde iets duidelijk heeft gemaakt, dan wel dit: er bestaat voor een boek geen grotere garantie dat het gelezen zal worden gelezen dan wanneer het wordt verboden. Ook voor die zekerheid moeten we Plato dankbaar zijn.

Prof dr Jürgen Pieters

Jürgen Pieters doceert algemene literatuurwetenschap aan de Universiteit Gent. Hij is de auteur van Literature and Consolation. Fictions of Comfort (Edinburgh University Press, 2021) en Een boekje troost (Borgerhoff & Lamberigts, 2021). Hij werkt aan een nieuw boek over de bruikbaarheid van literatuur in verschillende zorgcontexten.


*Noord & Zuid. Tijdschrift van de Orde van den Prince, jg. 5, nr. 9, 10-12.


Previous
Previous

Jessica van Wynsberge. Object georiënteerde ontologie in Podium ‘58: een korte vergelijkende studie van mens met boom

Next
Next

Stilet. Schaffer-Samespraak-uitgave